Overdenking aan de hand van het eerste kruiswoord uit de 7 kruiswoorden van Haydn

Omdat mijn vader – toen ik klein was – een kamer ging bouwen op zolder voor mijn broer, was mijn beeld van grote spijkers in de handen van Jezus bij de kinderbijbel heel direct. Dat waren lange jongens van 12 cm en daarmee konden balken aan elkaar verbonden worden. Met wat over was maakte ik mijn eerste bootjes van houten overblijfsels. Een spijker was groot genoeg voor een hele mast. Het zou natuurlijk niet werken als bootje maar het erin meppen ging net.

Een vriendinnetje van net één jaar ouder keek verschrikt naar me als ik dat soort dingetjes voorstelde om te doen na school. Bootjes knutselen was voor mijn gevoel toch leuk, en ze heeft altijd toch meegedaan, behalve toen ik voor de derde keer voorstelde om onze huislego op kleur te sorteren, ‘dat hebben we vorige keren toch ook gedaan’ weersprak ze me en daar had ze wel gelijk in. Wat moet je iemand kwalijk nemen die zo gek is op de legotrein, terwijl zij die pas van haar vader kreeg toen ze al bijna naar de grote school ging? Dat ze die trein ook zelf wilde was toch wel het bewijs dat ze overal in mee ging. Ik ben toen nog wel eens langs gegaan. Het had langzamerhand meer de opzet van een thee-visite. Zij zat al op de grote school, haar keurig volgens de bouwbeschrijving gemonteerde trein kon je met de hand heen en weer bewegen. Maar ze speelde niet meer met mij, want ik was jonger. Die trein die er stond, in die keurige meisjeskamer, dat was een stukje van onze gedeelde kindertijd. Kostbaar geschenk van zuinige ouders. Bij haar hoefde geen Lego op kleur te worden gesorteerd.

Tijdens mijn studie was er een dokter die een artikel had geschreven over de spijkers in de armen van Jezus i.p.v. in de handen, dat zou veel beter met het verloop van de dood van Jezus overeenkomen. Betweter! Er staat toch dat Jezus zijn handen en voeten aan de leerlingen toonde, en niet zijn polsen en enkels. En Thomas noemt de wonden van de spijkers in zijn handen. Wat moeten we daar met die wetenschap van langzaam sterven?

Toen ik studeerde kwam ik vaak in de weekenden thuis om te werken in de antiekhandel. Maar op een gegeven moment nam ik een opknapklus aan op eigen naam en stond het bureau plotseling bij mijn ouders thuis. Het moest schoongemaakt met ammonia en opnieuw ingekleurd en in de was. Het was natuurlijk al in het volgende weekend dat ik merkte dat mijn vader eigenlijk de hele klus aan het doen was. En toen ik een weekend later het bureau in alle onderdelen weer in de auto had gelegd liep hij me achterna en zei: ‘de onderkant, daar heb je helemaal niet naar gekeken, die is vermolmd en valt er van ellende uit.’ Ik haalde mijn schouders op en vond de wanorde wel mooi bij al die opgeknapte buitenkant.
Maar voordat we weggereden waren stond mijn vader de ladenkasten die aan de achterkant uit de auto staken te beslaan als waren het de hoeven van de werkpaarden in het travalje van Dreischor, want zo kon het niet, jongen! Bij de opdrachtgever ontving ik makkelijk 200 gulden, maar wist uiteindelijk niet wie dat nou verdiend had. In de antiek ben ik nooit meer verder gegaan. Misschien doet een vader met een goedbedoelde spijker ook wel eens te veel. Deze laatste zin is mij altijd blijven hangen bij een schilderij van Patripassichisme: het lijden van de vader aan de dood van de zoon. Immers voor het voltooien van het heilsplan was de vrijwillige dood van de zoon nodig, maar hoe droeg de vader dat? In het schilderij zie je dat God dit lijden in de handen droeg. Maar mijn zinnetje zit mij in de weg…

Pieter van der Woel

Pay off Protestantse Kerk 2019 RGB links