Wij waren vroeger thuis Gereformeerd Synodaal, zoals dat heette. We hadden in de kerk een blauw boekje met Psalmen en een dun rood boekje met Gezangen.
Ik had daar geen bijzondere gedachten bij. Ik zong gewoon mee. Je kan best stellen dat de geloofsliederen me met de paplepel zijn ingegoten. Op een gegeven moment ontstonden er echter vragen bij het overgeleverde geloof en bijbehorende kerk. Een goede reden om  theologie te gaan studeren. Opgegroeid als boerendochter op het platteland leek me de stad Kampen groot genoeg om het avontuur aan te gaan. Het was 1983.

Kampen was toen een echte studentenstad met twee hogescholen en vier HBO instellingen. En daar in de studentenvieringen op zondagmiddag hoorde ik voor het eerst liederen van Huub Oosterhuis. Het klonk alleen al anders door de begeleiding op de piano in plaats van het orgel. Wat voor mij helemaal nieuw was dat bij het delen van brood en wijn geen lang formulier werd gelezen maar een tafellied van Oosterhuis werd gezongen in wisselzang tussen koor en gemeente.

Ook de taal van de liederen was nieuw voor me. Zijn liederen ‘De Steppe’ en ‘Licht dat ons aanstoot in de morgen’ zijn ondertussen klassiekers. In de studentendiensten zong ik niet meer ‘gewoon mee’, maar begon te lezen wat ik zong. Dat viel niet altijd mee. De taal van Oosterhuis was soms zo poëtisch dat ik er met mijn ‘gereformeerde verstand’ niet altijd bij kon. Soms vond (en vind) ik zijn taal nogal masculien en te weinig inclusief. Maar het gebeurde ook dat een lied dat me in eerste instantie niet zoveel zei ineens rechtstreeks binnen kwam. Het volgende lied is daar een voorbeeld van. Eerst de tekst, daarna zal ik het uitleggen. Lied 323: Hoor. Maar ik kan niet horen.

Hoor. Maar ik kan niet horen.
Mijn oren dicht gestopt.
Mijn adem opgekropt.
Mijn hart van leegte zwaar.
Ik ben nog niet geboren.
Ik ben niet ik. Niet waar.

 Hoor. Maar ik wil niet horen.
Zou ik Uw woord verstaan,
ik moest uw wegen gaan,
U volgen hier en nu.
Ik durf niet zijn geboren
En leven naar U toe.

Hoor, roept Gij in mijn oren
en jaagt mijn angst uiteen.
O stem door merg en been
verwek mij uit het graf,
uw mens opnieuw geboren -
o toekomst laat niet af.

Het was in een periode dat de studie me zwaar viel en het leven ook een beetje.
Wie was ik? Waar kwam ik vandaan? Wie wilde ik zijn?
Het was de tijd van cirkeltjes draaien in je hoofd, vastlopen in je gedachten, geen idee meer hebben van God. Toen ik in die tijd weer dit lied hoorde ging het ineens over mij en kreeg ik een idee wat Oosterhuis bedoelde met ‘Ik ben nog niet geboren. Ik ben niet ik. Niet waar’.
Ik voelde me zo gekend in mijn getob dat er van dit lied een grote troost van uit ging.

Dit lied heeft me vaker in mijn leven wakker geroepen. Ik kan me mijn eigen geloofsweg niet goed voorstellen zonder de liederen en teksten van Oosterhuis. Maar onze kerk en liturgie eigenlijk ook niet. We zijn hem veel verschuldigd. In ons nieuwe liedboek staan een kleine negentig (90) bijdragen van zijn hand. Niet al zijn liederen zijn direct toegankelijk, of heel concreet. Je moet er een soort ‘ingroeien’. En dan kunnen ze zich ineens openen. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de bijbelverhalen en eigenlijk voor de hele geloofsweg. Maar ‘tijd nemen’ en ‘ingroeien’ hebben het moeilijk in deze snelle tijd. De geloofswoorden zijn míj met de paplepel ingegoten. De samenstelling van de pap is in de loop der jaren behoorlijk veranderd. Niet alleen dankzij Huub Oosterhuis. Maar zijn bijdrage is méér dan het zout in de pap.

 Hanneke Ruitenbeek

 

Pay off Protestantse Kerk 2019 RGB links